Patrick Duynslaegher over 'Film Maudit'
De film Maudit- reeks gaat niet over verdoemde films maar meestal over verdoemde productie-processen? Ja, het gaat om die productieprocessen maar ook om de slechte reputatie van die films, vaak ten onrechte, en de verminkte of zwaar ingekorte versies die in de bioscoop werden uitgebracht. De straffe verhalen over de draaiperiode en de productie perikelen worden belangrijker dan de film zelf, overstemmen de kwaliteiten van de films. De filmgeschiedenis krioelt van zulke films maudits, films waar kennelijk een vloek op rustte. Denk aan Greed (1923) van Erich von Stroheim die oorspronkelijk de onmogelijke lengte had van bijna 10 uur maar door Irving Thalberg van MGM werd gereduceerd tot twee uur! Of Orson Welles’ The Magnificent Ambersons (1942) die door de studio RKO danig werd ingekort en van een ander einde werd voorzien dat vloekt met de stijl en de bedoelingen van Welles.
Welke films selecteerde je voor de reeks in ZED?
De films die we in dit programma tonen, werden geproduceerd toen de macht van de grote studio’s begon te tanen. De oudste film in de reeks, Cleopatra (1963) werd vervaardigd terwijl 20th Century Fox in een grote crisis verkeerde en aan een totale reorganisatie toe was en veroorzaakte bijna het faillissement van de studio. Vooral in de jaren zeventig van vorige eeuw kregen filmregisseurs een ongeziene macht. Daar kwam allemaal een einde aan met de jongste film in onze reeks, Michael Cimino’s Heaven’s Gate (1981) dat een gigantisch commercieel fiasco werd dat niet alleen de producerende studio United Artists de genadeslag toebracht, maar ook het einde betekende van de vrij korte periode waarin de filmmakers zelf het voor het zeggen hadden.
Cleopatra en Heaven’s Gate zijn verhalen die we al wel ergens gehoord hebben, maar de andere verhalen zijn minder bekend.
Inderdaad, maar ook die verhalen, over de problematische productie en release van Antonioni’s Zabriskie Point (1970), Martin Scorsese’s New York, New York (1977), John Boormans Exorcist 2: The Heretic (1977) en Spielbergs 1941 (1979) zijn een stukje moderne filmgeschiedenis en zijn extreme voorbeelden van de klassieke conflicten tussen ‘kunst’ en commercie, van spanningen tussen de studio en de filmmakers, van megalomane dromen die botsen op de financiële realiteit. Geen enkele van die films is een artistieke miskleun, maar waren wel een commercieel fiasco.
(KM)