Patrick Duynslaegher over Claude Chabrol
Nouvelle vague regisseur Claude Chabrol (1930-2010) was niet alleen een rasfilmer, maar ook een snelfilmer. Hij kon niet stilzitten, zat nooit te wachten op het grote droomproject en ging vaak in op dubieuze aanbiedingen, zolang hij maar aan de slag bleef. De titel van zijn memoires liegt er niet om: “Et pourtant je tourne…” Die attitude leidde onvermijdelijk tot een oeuvre met hoge pieken en diepe dalen. Ik had het genoegen Chabrol in de loop der jaren een zevental keer te interviewen. Een bondig overzicht van zijn rijk gevulde carrière.
Nouvelle vague
Samen met Jean-Luc Godard en François Truffaut was Chabrol een van de sleutelfiguren van de Franse nouvelle vague, de vernieuwende beweging die eind jaren ‘50, begin jaren ‘60, een omwenteling veroorzaakte in de vastgeroeste cinéma de papa. Een groot aantal van deze cineasten was sterk gelinkt aan het gezaghebbende tijdschrift Les Cahiers du Cinéma, waarin ze hun visie op cinema met veel vuur verdedigden, nog voor ze hun theorieën in de praktijk konden omzetten. Met zijn langspeeldebuut Le beau Serge (1958) was Chabrol de eerste van deze cinefiele generatie die erin slaagde de daad bij het woord te voegen. Zijn nouvelle vague films uit de vroege jaren zestig vormen zijn eerste grote periode.Het ging Chabrol zowel artistiek als financieel voor de wind, tot Les bonnes femmes (1960) volledig faalde aan de box-office, waarna Chabrol eerder de commerciële toer op ging met een aantal parodiërende misdaadavonturen.
Période pompidolienne
Chabrol herpakte zich in de jaren 1968-1973 met een cyclus psychologische drama’s, bij voorkeur gesitueerd in het milieu van de bourgeoisie uit de provincie of uit Parijs. Dat hij in vijf jaar tijd in alle vrijheid zeven films kon maken (o.a. Que la bête meure, Le boucher en Juste avant la nuit) die tot het meest betekenisvolle horen dat de Franse cinema heeft voortgebracht, had hij te danken aan zijn ontmoeting met een nieuwe jonge producent, André Génovès, die hem carte blanche gaf. Chabrol omringde zich met een vaste kern van medewerkers en acteurs, onder wie zijn tweede echtgenote Stéphane Audran. In het zelfverzekerd burgerlijk milieu dat Chabrol observeerde, was de elegante, een tikkeltje hautaine Audran de perfecte incarnatie van het ideale vrouwbeeld.
Verwijzend naar de president die toen het Elysée betrok, werden die jaren ook bestempeld als zijn période pompidolienne. Aan de vooravond en tijdens de naweeën van mei ’68 trok Chabrol van leer tegen de corruptie, het machtsmisbruik en de hypocrisie van een bourgeois maatschappij. Wat deze films zo opmerkelijk maakt, is Chabrols tegenstrijdige houding tegenover een klasse waar hij zelf deel van uitmaakte: de films zijn zowel een satire van de burgerij als een model voor de bourgeoisie die ernaar komt kijken.
Misdaad, schuld en boete
Op enkele uitzonderingen na, kun je de films van Chabrol tot het misdaadgenre rekenen, criminaliteit die kan gaan van oplichterij tot moord en doodslag. De regisseur putte daarbij vaak inspiratie uit romans van befaamde thriller- en misdaadschrijvers zoals Nicholas Blake, Charlotte Armstrong, Georges Simenon en Ruth Rendell. Toen ik Chabrol vroeg waar deze voorkeur vandaan kwam, luidde zijn antwoord: “Het heeft voor tachtig procent te maken met mijn bezorgdheid om het publiek. Wie naar een policier gaat kijken weet in grote lijnen wat hem te wachten staat. Dat geeft mij de mogelijkheid om van die vaste codes te profiteren of er net tegenin te gaan. Bovendien snijdt het misdaadgenre bijna per definitie essentiële thema’s aan: waarheid en leugen, schijn en werkelijkheid, leven en dood, schuld en boete. Omdat bij een misdaadfilm de toeschouwer zich vaak niet meteen bewust is van de complexiteit van wat hij ziet, laat het genre toe om zaken die simpel lijken tot iets complex te laten uitgroeien.”
Muze Isabelle Huppert
Zoals Stéphane Audran Chabrols muze was in de eerste helft van zijn carrière, zo werd Isabelle Huppert de tweede actrice die zijn films verrijkte met sterke vrouwenportretten. Over een periode van bijna dertig jaar maakte hij zeven films met haar. Of ze nu een moordlustige mythomane speelt in Violette Nozière (hun eerste samenwerking uit 1978), een eigenzinnige burgervrouw in Une affaire de femmes (1988), een psychotisch postmeisje in La cérémonie (1995) of een gifmengende erfgename in Merci pour le chocolat (2000), altijd weet Huppert zich perfect te positioneren in het complexe universum van Chabrol.
De laatste decennia van zijn carrière is er minder vernieuwing in zijn werk, maar des te meer diepgang in variaties op dezelfde thema’s: de betrekkelijkheid van schuld en onschuld; de gitzwarte ironie van het lot, de liefde voor het uitbundige en het karikaturale, wat vaak vertolkingen oplevert om van te smullen, met als toonvoorbeeld het personage dat Michel Serrault vertolkt in Les fantômes du chapelier (1982) naar Simenon, de lievelingsauteur van de regisseur.
Dankzij zijn imago van bon vivant en uitbundige en tegelijk sarcastische gast in praatshows was Chabrol in Frankrijk ook een publieke bekendheid. Paradoxaal genoeg blijft hij als filmmaker nog altijd onderschat. Nooit won hij een César of een prijs in Cannes. Hij is een van die regisseurs van wie we het werk, dat meer diepgang vertoont dan zijn reputatie van joviale entertainer doet uitschijnen, absoluut de moeite waard is om te herontdekken.
(Patrick Duynslaegher)